Geluidskunst komt het beste tot zijn recht zonder beeld.
Talloze kunstenaars houden zich bezig met geluid, maar met de presentatie ervan blijft het behelpen. Vaak moet er iets te kijken bij. Niet nodig, blijkt op internet.
Door SACHA BRONWASSER
Ineens bewoog het door de lucht. De oproep tot het gebed in de namiddag van Amman. Het verliet de minaret en begon door het dal te rollen als een rouletteballetje in een schaal. Rond en rond, het gezang wentelde zich om me heen langs de blokkendoosjes van huizen. Gauw, gauw gegrabbeld in de tas naar de minidisc-recorder, maar het was al te laat – voorbij was het weer, verkeer en getoeter kwamen er voor in de plaats. Van het niet opnemen van geluid kun je net zoveel spijt hebben als van het niet nemen van een foto.
Geluid – wie er eenmaal op gaat letten, activeert een zintuig dat meestal maar zo’n beetje ligt te slapen. Je gebruikt het, het functioneert, je hóórt, en dat is dat.
Maar het oor is meer dan slechts een ontvanger van geluid. Het kan schiften, wegdrukken, zich richten en selecteren als een mengpaneel. In een stampvolle
kamer pikt het dat ene gesprek eruit dat gehoord moet worden – niet alleen het gesprek dat je zelf aan het voeren bent, maar ook het geroddel twee meter verderop.
De Nederlandse kunstenaar Felix Hess onderscheidt in het boek Light as Air (1999) drie soorten luisteren: naar betekenis, naar tijd en naar ruimte.
Naar betekenis luister je bijvoorbeeld in zo’n volle kamer, of op straat voordat je gaat oversteken. Komt er een auto aan? Naar tijd luister je als je muziek hoort of de natuur – niets kan een zomermiddag zo oprekken als het geluid van krekels. Het meest letterlijke luisteren naar tijd werd in 1952 voor het eerst gedemonstreerd, toen pianist David Tudor voor het stuk 4’33’ van John Cage exact vier minuten en drieëndertig seconden bewegingloos voor zijn vleugel zat.